Vallende ster

“Kijk eens naar de sterren”, zeg ik – terwijl ze op mijn buik kruipt en ook met haar gezicht naar de pikzwarte hemelboog draait.
“Die zijn toch heel erg ver weg?”, vraagt ze met haar zachte stem.
“Ja klopt en weet je, waar je nu tegenaan kijkt dat is het universum”, zeg ik.
“Het uni-ver-sum”, spelt ze voor zichzelf.
“Ja, het universum ben jij, ben ik, zijn wij en we hebben een lichaam. Merk je hoe groot je bent?”
“Ja”, ze zegt het bijna fluisterzacht in haar berustende manier van zijn.
“Weet je nog toen ik je aan de telefoon had van de week? En je zo verdrietig was?”, zeg ik, ook zacht nu het bijna middernacht is
“Ja”, beaamt ze.
“Toen had je je ogen dicht en blies ik door de telefoon zacht in je nek, weet je nog?”, zeg ik – enthousiasme welt in me omhoog.
“Ja”, zegt ze nu iets luider.
“Dat is wat je bent, het universum; dus we zijn altijd bij elkaar – onthou je dat?”
“Ja”
“Als ik ooit dood ben, ben ik er nog steeds; alleen mijn lichaam is dan weg”, zeg ik

Stilte

“Heb je weleens een vallende ster gezien, mama?”
“Ja”, zeg ik
“En heb je dan een wens gedaan?”, vraagt ze
“Jazeker en je mag altijd wensen, je mag altijd vragen. Als je vraagt, zal je ontvangen”.
“Je mag je wens niet vertellen, dan komt ie niet uit”, zegt ze snel.
“Wat als je altijd mag wensen, zelfs hardop. Weet je wat ik wens? Wat ik zou willen?”

Ik vertel haar mijn wens en prompt valt er een ster